In dit rigoureuze en noodzakelijke boek brengt Kristien Hens bio-ethiek en filosofie van de biologie bij elkaar, met het argument dat het ethisch noodzakelijk is om in het wetenschappelijk onderzoek een plaatsje vrij te houden voor de filosofen. Hun rol is behalve ethisch ook conceptueel: zij kunnen de kwaliteit en de coherentie van het wetenschappelijk onderzoek verbeteren door erop toe te zien dat specifieke concepten op een consistente en doordachte manier worden gebruik binnen interdisciplinaire projecten. Hens argumenteert dat toeval en onzekerheid een centrale rol spelen in de bio-ethiek, maar dat die in een spanningsrelatie kunnen raken met de pogingen om bepaalde theorieën ingang te doen vinden als wetenschappelijke kennis: bij het beschrijven van organismen en praktijken creëren we op een bepaalde manier de wereld. Hens stelt dat dit noodzakelijk een ethische activiteit betreft.